1: inleiding
Forensisch onderzoek is wetenschappelijk onderzoek. Het doel van forensisch onderzoek is om een analyse te maken van gebeurtenissen rond een misdrijf. De plaats van een misdrijf wordt de plaats delict genoemd.
2: forensisch onderzoek
Forensisch onderzoek kan antwoord geven op de vraag wat er zich op de plaats delict heeft afgespeeld. Entomologisch onderzoek is onderzoek naar het gedrag van insecten.
Forensisch onderzoek speelt een belangrijke rol bij het beantwoorden van de vraag wie bij een misdrijf betrokken zijn. maar forensisch onderzoek kan ook waardevolle informatie verschaffen over de vraag wat zich op de plaats van het misdrijf kan hebben afgespeeld. Deze informatie kan worden verkregen door biologisch sporenonderzoek ( vingerafdrukken, haren, bloed, DNA).
Getuigenverklaringen kunnen een scenario ondersteunen of verwerpen. Of een getuigenverklaring altijd juist is, is te betwijfelen. Je kan ze natuurlijk onderwerpen aan de leugendetector, maar je kan deze ook voor de gek houden. In Nederland wordt er sterk getwijfeld aan de betrouwbaarheid van de leugendetector.
In Nederland wordt forensisch onderzoek meestal uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). Het NFI werkt alleen maar in opdracht en krijgt alleen de informatie die er toe doet. Meer informatie kan leiden tot vooringenomenheid die het onderzoek kan beïnvloeden. Dit wordt ook wel tunnelvisie genoemd.
De centrale vraag bij elk sporenonderzoek is of een gevonden spoor in verband staat met het misdrijf en daardoor bewijswaarde heeft. Is dit het geval dan noemt men dat spoor delictgerelateerd. Sporen kunnen aanwezig zijn op plaats delict en op de stukken van overtuiging.
Bloed, sperma, speeksel en haren zijn biologische sporen, dat wil zeggen sporen die celmateriaal en daarmee DNA bevatten. Biologische sporen kunnen een antwoord geven op de vraag of de donor van deze sporen betrokken is bij het delict. Bijna altijd wordt het biologisch sporenmateriaal onderworpen aan een DNA – onderzoek. Het doel hiervan is de vraag te beantwoorden van welke persoon het biologische materiaal afkomstig is. DNA – profielen kunnen nauwkeurig antwoord geven op de vraag wie de donor is van het spoor.
3: vingersporenonderzoek
Het officiële woord voor vingersporenonderzoek is dactyloscopie.
Als je wilt weten hoe een vingerafdruk ontstaat moet je eerst naar de toppen van je vingers kijken. Je ziet dan huidlijnen in een bepaald patroon dat je ook in je vingerafdruk weer terug ziet. De huidlijnen in je vingertoppen zijn lijnvormige verhogingen in je vingerhuid, ook wel papillairlijnen genoemd.
Dit is hoe een vingerafdruk ontstaat. In de papillairlijnen bevinden zich heel veel kleine poriën waardoor continu meer of minder transpiratievocht naar buiten komt. dit transpiratievocht verspreidt zich over de papillairlijnen en bestaat uit een mengsel van allerlei stoffen, waaronder vetten, zouten en vooral water. Het water verdampt maar de vetten, zouten en andere stoffen blijven op de papillairlijnen achter. Als je nu een voorwerp vastpakt worden het transpiratievochten vooral de niet verdampte stoffen, zoals vetten en zouten, daarop overgebracht. Zo ontstaat op het voorwerp een (meestal onzichtbare) vettige vingerafdruk van het huidlijnenpatroon. Deze vettige afdruk kun je met diverse poeders zichtbaar maken.
Door de verschillen tussen de huidlijnenpatronen van verschillende personen zijn vingerafdrukken uniek. Om deze verschillen beschrijven, kunnen we de huidlijnenpatronen in een aantal hoofdgroepen verdelen. Deze hoofdgroepen kenmerken zich door hoofdpatronen. Dit zijn globale figuren in het hoofdlijnenpatroon, zoals bogen, lussen, ringen en kernen. ( zie bijgevoegde foto’s). het groeperen van vingerafdrukken in hoofdgroepen op grond van de hoofdpatronen noemen we classifiseren.
Daarna kan je de vingerafdruk identificeren door naar de details te gaan kijken in het huidlijnenpatroon. Kenmerkende details noemen we typica, omdat deze typisch zijn voor het huidlijnenpatroon van de betreffende persoon. Bijvoorbeeld punten waar lijnen stoppen of beginnen, eilandjes haakjes enz.
Bij forensisch onderzoek wordt in de eerste plaats gekeken naar de hoofdgroepen. Vervolgens wordt er gezocht naar dactyloscopische punten, dit zijn overeenkomende typica op overeenkomende onderlinge posities. Voor een sluitende identificatie zijn in Nederland, volgens de wet, minstens 12 dactyloscopische punten noodzakelijk.
Verse vingerafdrukken zijn beter zichtbaar te maken dan oude afdrukken. Verse vingerafdrukken bestaan voor 99% uit water en 1% uit zouten en organisch materiaal, zoals vetten en eiwitten. Door verdamping vermindert de hoeveelheid water, waardoor het poeder zich minder goed kan hechten aan de afdruk. Vingerafdrukkenpoeder werkt alleen goed op redelijk ver vingerafdrukken. Zijn de vingerafdrukken ouder dan twee dagen, dan is de cyanoacrylaatmethode een geschikte methode.
4: Haaronderzoek
Een haarpalet gebruik je om te bekijken wat de grootste verschillen zijn tussen jouw haren en die van de andere.
Er zijn twee mogelijkheden om van een haarspoor de donor vast te stellen:
· De haaronderzoeker vergelijkt de uiterlijke kenmerken ( de morfologie) van
haarsporen rond een misdrijf met haar van een verdachte, slachtoffer en/of
betrokkenen.
· De haaronderzoeker isoleer DNA van het celmateriaal aan de wortels van de
haarsporen en maakt een DNA – profiel.
Kenmerken die je kan gebruiken voor het vergelijken van haren zijn de vorm, kleur, kleurintensiteit, dikte van de haar en de lengte.
Haren op stukken van overtuiging worden bijna altijd door de forensisch onderzoekers verzameld ( veiliggesteld).
- Hair cuticle: Dunne, buitenste laag en kleurloos.
Bestaat uit platte dode cellen.
Is redelijk waterafstotend.
- Cortex: Is een dikke laag en bevat pigment
(kleurstof).
Bepaalt de vorm van je haar (een ronde
vorm geeft steil haar, een ovale vorm
geeft krullend haar.).
- Medulla: Reflecteert licht, waardoor je haar
glanst wanneer je in het licht staat.
Is heel klein bij mensen, maar dikker bij dieren.
Zo kun je onderscheid maken tussen menselijke en dierlijke haren.